12 feb Beknopt overzicht van de Griekse oudheid
Minoïsche beschaving (ca 3000-1400 v.Chr.)
Cycladische beschaving (ca 3000-1100 v.Chr.)
Egeïsche beschaving (voor 1600 v.Chr.)
Helladische/Myceense beschaving (ca 1375 – 1100 v.Chr.)
Duistere eeuwen (ca 1200 – 800 v.Chr.)
Archaïsche periode (776 – 500 v.Chr.) Klassieke periode (ca 500 – 323 v.Chr.)
Hellenistische periode (323 – 146 v.Chr.) Romeinse periode (146 v.Chr. – 395) Byzantijnse periode (395 – 1453)
Minoïsche beschaving
De Minoïsche beschaving was gecentraliseerd rond het Oude Kreta. Door de gunstige ligging tussen de kusten van Klein Azië, Cyprus, Egypte en Syrië werd Kreta het centrum van de zeehandel. De Kretenzers bereikten dankzij die ligging een hoog beschavingspeil door hun Thalassocratie (heerschappij die op zeemacht berust). Vele Griekse mythen en legenden zijn op de Minoïsche beschaving terug te voeren waaronder de legende van de Minotaurus in het labyrint van Knossos. De benaming Minoïsch werd ook op basis daarvan door de archeoloog, die in belangrijke mate tot de herontdekking van deze beschaving heeft bijgedragen (Arthur John Evans), voorgesteld.
De Minoïsche kunst is bekend wegens de voortreffelijke keramiek en fresco’s. Ook had de hogere klasse de beschikking over stromend water en riolering.
De Minoërs kenden het schrift. Eerst schreven zij een soort hiërogliefen, maar later in wat bekend staat als het Lineair A.
Cycladische beschaving
De Cycladische beschaving was eveneens een belangrijke oude cultuur in Griekenland. Het centrum van deze beschaving was Santorini, dat echter grotendeels werd verwoest tijdens een vulkaanuitbarsting in ca 1600 v.Chr.
De Cycladische kunst staat bekend om haar kleine, modern ogende beeldjes van wit marmer, zonder gelaat met alleen een neus. De afbeelding is herleid tot de geometrische grondvormen.
Egeïsche beschaving (voor 1600 v. Chr.)
De Egeïsche beschaving is de algemene term voor de prehistorische beschavingen in Griekenland en rond de Egeïsche Zee. De Minoïsche beschaving en de Cycladische beschaving vallen hier ook onder.
Het werd vroeger de Myceense beschaving genoemd, omdat het bestaan van deze beschavingen voor het eerst bij het publiek bekend werd na Heinrich Schliemanns opgravingen in Mycene vanaf 1876.
Volgens latere ontdekkingen was Mycene niet het centrum van de vroege (mogelijk ook niet de latere) Egeïsche beschaving.
Helladische/Myceense beschaving
De Myceense beschaving of Helladische beschaving was de opvolger van de Minoïsche beschaving. Omstreeks 1400 v.Chr. maakten de Myceners een einde aan de Kretenzische heerschappij in het oosten van het Middellandse Zeebekken. Zelf onderhielden zij uitgebreide handelsbetrekkingen, zowel met het Midden-Oosten als met Zuid-Italie en Sicilië.
In de 14e en 13e eeuw v.Chr. was Mycene het centrum van deze cultuur, die zich over de Peloponnesos en het zuidelijk deel van het Griekse vasteland uitstrekte. Dat wil echter niet zeggen dat dit gebied ook staatkundig een eenheid vormde.
De Myceense kunst werd door de Minoïsche sterk beïnvloed. De Myceense kunst werd echter in tegenstelling tot de Minoïsche gekenmerkt door oorlogstaferelen.
Voor de ontdekking en de studie van de Myceense cultuur hebben twee amateurs zich bijzonder verdienstelijk gemaakt: de Duitser Heinrich Schliemann, die in de periode tussen 1874 en 1876 met de opgravingen begon en de Engelsman Michael Ventris, die in 1952 het zogenaamde Lineair B schrift ontcijferde en aantoonde dat het een vroeg stadium van de Griekse taal vertegenwoordigde.
Veel van de bekende Griekse goden werden al door de Myceners vereerd, wat bewijst dat de Griekse mythen en sagen grotendeels uit de Myceense cultuur stammen. Zonder enige twijfel is het deze cultuur die in de Homerische verhalen wordt weerspiegeld. Tussen 1200 en 1100 v.Chr. kwam er vrij abrupt een einde aan de Myceense beschaving. Waarschijnlijk door de inval van de Doriërs.
Duistere eeuwen
Na de vernietiging van de Myceense beschaving viel de materiële cultuur in Griekenland nagenoeg stil en kwam het land, evenals vele andere streken rond de Middellandse Zee, tussen 1100 en 800 v.Chr. in de “Duistere Eeuwen” terecht.
Archaïsche periode
Tijdens de Archaïsche periode ontwikkelden zich de meest typische staatsvormen van Hellas: de polis, de tirannie en de democratie. Er groeide een rivaliteit tussen de zeemogendheid Athene, die heerste over Attika en verscheidene Egeïsche eilanden, en de landmogendheid Sparta die zijn macht uitbreidde over de gehele Peloponnesos.
In deze tijd werden de eerste grote tempels gebouwd en ook de schilderkunst en monumentale beeldhouwkunst kwamen tot ontwikkeling.
In de streng Archaïsche periode ca 610-570 v.Chr. kwam de Kouros pas echt tot ontwikkeling. Ook zou de typerende archaïsche glimlach voor het eerst opduiken. Klassieke periode
De Klassieke periode was de bloeiperiode van Hellas. Ze begon met de Perzische oorlogen (de twee oorlogen tussen de Perzen en de Griekse stadstaten) en zou eindigen in de Peloponnesische Oorlog (de oorlog tussen de aristocratische landmacht Sparta en de democratische zeemogendheid Athene).
In korte tijd heeft het kleine Athene onder Pericles 461-429 v.Chr. een prestatie geleverd die haar weerga in de historie niet vindt. Het bewustworden van de menselijke persoonlijkheid uitte zich op velerlei terrein, vooral in de lyriek, wijsbegeerte, bouw- en beeldhouwkunst.
Grote namen uit de Klassieke periode zijn o.a. Hippocatres, Sophocles en Euripides, Demosthenes, Praxiteles, Socrates, Plato en Aristoteles.
In 338 v. Chr. leden de Griekse steden een nederlaag tegen Macedonië. Dat was het einde van de onafhankelijke Griekse stadstaten, de macht verschoof naar het tot dan toe onbelangrijke Macedonië.
Philippus verbood de Grieken alle onderlinge oorlogen en verbonden, werd zelf de leider van de Griekse staatjes en liet zich kiezen tot opperbevelhebber tegen de Perzen. Hij werd vermoord voor hij de veldtocht was begonnen en werd opgevolgd door zijn zoon Alexander de Grote 356 v.Chr.-323 v.Chr.
Hellenistische periode
De Hellenistische periode is een periode in de Griekse geschiedenis die begon met de dood van Alexander de Grote en eindigt met de annexatie van het Griekse Moederland door het Romeinse Rijk.