08 jan Renaissance in januari
De Povlakte ligt er witbevroren bij. Erboven een strakblauwe hemel. Hoe koud zal het zijn in Florence? Na een paar uur weet ik het. Zes graden, prachtig winterweer. Het is rustig op straat. Duur geklede mensen, veel bont, nauwelijks toeristen.
In de dagen die volgen besef ik dat het heldere weer precies past bij de periode waaraan de stad haar roem te danken heeft: de renaissance. Dat wordt al merkbaar bij het eerste gebouw dat ik bezoek, het San Marco- klooster. Het werd gebouwd in opdracht van Cosimo de Oude, de bedachtzame Medici-bankier, die als een tweede Pericles de stad naar zijn hand wist te zetten. Zijn favoriete architect Michelozzo ontwierp voor hem een modern gebouw, ruim van opzet, met veel frisse lucht op de bovenverdieping. Hier bevinden zich de cellen van de monniken. Cosimo had er een eigen cel waar hij regelmatig mediteerde.
Als ik er kom is het koud. Bewakers in leren jacks zitten verkild bij straalkacheltjes. De deuren van de cellen staan open. De muren zijn witgepleisterd, maar elke cel bevat een wonder: een fresco van Fra Angelico. In warme kleuren wordt een sfeer van zoete mystiek opgeroepen. De engel die Maria bezoekt, de lieflijke natuur waarin Maria Magdalena de verrezen Christus begroet. Het zachte blauw en het warme goud verplaatsen je naar de middeleeuwen. Een oude schooljuffrouw loopt met een groepje kleine kinderen van cel naar cel en geeft gedegen uitleg. De engeltjes luisteren ademloos. Deze taal verstaan ze.
Groot is het contrast met de bibliotheek. Ranke ionische zuilen in een langgerekte zaal roepen een sfeer op van helderheid en harmonie. Geen overbodige versiering leidt de aandacht af. Hier bracht Cosimo zijn handschriftenverzameling onder. Deze was beroemd door zijn omvang en door het grote aantal Griekse manuscripten van met name Plato.
Cosimo was zó enthousiast over Plato, dat hij een Academie oprichtte om er met zijn vrienden te discussiëren over de grote meester die in de middeleeuwen op de achtergrond was geraakt.
Als je Plato leest, raak je inderdaad in de ban van zijn woorden. Ik herinner mij mijn verbazing toen ik als scholier las dat hij de bestaande wereld als een mislukking afwees en in plaats daarvan de weg omhoog voorhield als doel in het leven. Volmaaktheid en schoonheid zijn in het ondermaanse slechts als zwakke afspiegeling van het ideaalbeeld aanwezig. Een mooie vrouw bestaat niet, dé mooie vrouw bestaat slechts als abstractie. Een afbeelding van een mooie vrouw heeft al helemaal geen bestaansrecht. Kunst als weergave van een falende werkelijkheid is dan ook falen in het kwadraat. Ik ging de foto van mijn vriendinnetje met andere ogen bekijken.
Ook in Florence werd men aan het denken gezet. Schilderkunst werd een probleem. Alleen in de architectuur sloten de nieuwe ideeën goed aan bij de bezwaren die men in Florence altijd al had tegen de barokke overdaad van de gotiek. Helderheid en soberheid waren er vanouds kenmerkend voor de architectuur.
Op een middag besluit ik de klim te wagen naar de San Miniato al Monte. Hoog boven de stad gelegen is deze kerk een eerbetoon aan Miniatus, die tijdens de christenvervolgingen onthoofd werd, zijn hoofd in zijn handen nam en ijlings van de benedenstad naar deze plek liep om er rustig te sterven. Mijn weg omhoog verloopt moeizaam. Mijn aardse onvolmaaktheid maakt dat ik over de zigzagweg omhoog puffend meer dan een uur doe. Halverwege bevindt zich gelukkig het Piazzale Michelangelo met schitterend uitzicht over de stad. In het toeristenseizoen staat het hier vol met bussen, nu wordt het gedomineerd door een bronzen David van Michelangelo. Mijn belangstelling gaat op dit moment meer uit naar een espressobar. Uiteindelijk bereik ik via een monumentale trappenpartij de kerk. De voorgevel glanst als een schitterend decor. Strakke lijnen, een dubbele geveldriehoek, pure schoonheid. Achter de façade blijkt een hele kerk schuil te gaan. Mijn gids spreekt van ?bellezza pura? en ik ben het er geheel mee eens. Miniatus was op één punt in het vordeel: hij hoefde niet terug. Ik besluit een taxi te nemen.
In de prille renaissance werd de sobere helderheid van deze kerk en van de doopkapel gekoppeld aan de ideeën van Plato. Architectuur moest abstracte schoonheid zijn, toegepaste wiskunde. Waar dit toe leidde is op meerdere plaatsen te zien in het werk van Brunelleschi. Als architect van de domkoepel heeft hij naam gemaakt, maar zijn ideeën heeft hij pas echt kunnen verwerkelijken in de Santo Spirito.
Op een ochtend ga ik er heen. De straten er naar toe zijn verlaten. Op het pleintje voor de kerk trippelen alleen wat duiven. In de kerk geen mens te bekennen. Hier heersen de strenge wetten van zuilen en pilasters, van cirkel en vierkant. Hier wordt de god van Plato aanbeden, niet die van Fra Angelico. In de zijkapellen is alles bij het oude gebleven. Madonna’s met kind wekken op tot devotie. Hier is nog plaats voor intiem gebed en wierook. Mystiek en helderheid, hart en ratio hebben hun eigen wetten.
In de renaissance is de ratio aan de winnende hand. De belangstelling voor de nieuwe ontwikkelingen in de architectuur is vooral te vinden bij een kleine geschoolde bovenlaag van de bevolking. Architecten stonden in hoog aanzien omdat hun activiteit kon steunen op de voorschriften van de Romein Vitruvius die een handboek over bouwkunst had geschreven. In een tijd waarin ieder woord uit de klassieke oudheid in goud geschreven leek te zijn, was dit natuurlijk een sterk punt in hun voordeel. Componisten konden slechts dromen van een dergelijke status. Daarentegen waren schilders en beeldhouwers weliswaar eenvoudige ambachtslieden die in stoffige ateliers zeer vuile handen kregen, maar hun métier leek in één opzicht op dat van de architect: ze moesten eerst een ontwerp, een disegno, maken.
De architect keek de kunst af bij de oude Romeinen, de beeldend kunstenaar liet zich bij het ontwerp leiden door literatoren. Sommige kunstenaars hadden zelfs voldoende scholing om zelfstandig een disegno te maken. Schilderijen en beelden kregen zo een literaire meerwaarde. Je ziet dan ook hoe schilders en beeldhouwers van ambachtslieden uitgroeien tot gerespecteerde kunstenaars.
In het hart van Florence, in de doopkapel, zie je dit abstracte verhaal tot leven komen in het levenswerk van bronsgieter Ghiberti. In 1401 schreef de Calimala, het rijke wolgilde, een prijsvraag uit voor nieuwe bronzen deuren voor de doopkapel. Als onderwerp werd het offer van Isaac opgegeven. De bestaande deuren waren van Andrea Pisano, die de bronzen deuren van de Dom van Pisa als voorbeeld had genomen. Voor de wedstrijd tekenden onder andere Ghiberti en Brunelleschi in. In het Bargello kun je de beide inzendingen nog bewonderen. Ghiberti won op punten. Vervolgens ging hij aan de slag om te bewijzen dat hij inderdaad de beste was. Deze zelfbewuste houding en zijn perfectionisme kostten hem twintig jaar en leverden twee volmaakte deuren op. Maar daar bleef het niet bij. De Calimala bestelde nog twee deuren. Daar werkte hij zevenentwintig jaar aan. Hij zwoegde als een ambachtsman, maar inmiddels met de aspiraties van een kunstenaar. Het resultaat is schitterend. In niets lijken de deuren op hun voorgangers. Michelangelo zou ze later de deuren van het paradijs noemen.
Tien grote panelen vertellen elk een verhaal uit het Oude Testament con ogni arte e misura e ingegno – met volledig vakmanschap, harmonie en talent – zoals Ghiberti zelf schrijft in zijn Commentarii. Hierin verkondigt hij de opvatting dat kunst zich steeds verder dient te ontwikkelen en dat een kunstenaar niet een ander, maar slechts de natuur dient na te volgen. Daarmee bedoelt hij dat een afbeelding levensecht moet zijn, al is de disegno volledig geconstrueerd. Dat zal het klassieke schoonheidsideaal worden: een samengaan van waarheidsgetrouwheid en enscenering. Met Ghiberti is de toon gezet. De kunst volgt een weg omhoog tot het ideaal van Plato is verwezenlijkt: absolute waarheid en absolute schoonheid.
Dat wil ik natuurlijk met eigen ogen gaan bekijken, maar groot is de teleurstelling als ik voor de paradijsdeuren sta. Vier panelen zijn verwijderd voor restauratie en vervangen door een stuk meubelplaat. Zure regen en vogelpoep hebben het verguldsel aangetast, lees ik later. Alle kunstwerken in de open lucht worden vervangen door kopieën. Sommige hebben al een plaats gekregen in het Bargello, het museum voor beeldhouwkunst. Daar slaat teleurstelling om in heuse euforie. Nu eens geen zalen met klassiek beeldhouwwerk zonder arm, been of hoofd, maar een verzameling renaissance-beeldhouwwerk die je een idee geeft hoe in het klassieke Rome de salons van rijke Romeinen er uit hebben gezien. Hartverwarmend, ondanks de vrieskou, zijn de beelden van Donatello. Voor de binnenplaats van het palazzo van de Medici maakte hij zijn David, het eerste grote naakt van de renaissance. Een volmaakte, jongensachtige atleet met hoed en laarsjes. Sensueler is niet denkbaar. Adembenemend mooi, letterlijk bijna, merk ik.
In Florence kun je een vreemde ziekte oplopen, het syndroom van Stendhal. Wat deze Fransman overkwam, overkomt menig kunstminnaar: verdoving door een overdosis aan schoonheid. De aldus gevelde toerist wordt snel afgevoerd en – zo wordt gefluisterd – naar een na-oorlogse buitenwijk gebracht, waar de genezing niet lang op zich laat wachten.
Mij blijft dit lot bespaard. De Uffizi, het schilderijenmuseum, is op de laatste dag van mijn verblijf gesloten. Op de binnenplaats draait een betonmolen en een diep gat maakt de ingewanden van moeder aarde zichtbaar. Het enorme complex is in de 16e eeuw gebouwd door Vasari in opdracht van hertog Cosimo I aan wiens hof hij was verbonden. Vasari is als “homo universalis” voor de wereld van de kunst vooral belangrijk door twee activiteiten. Hij schreef een reeks Vite, biografieën van kunstenaars, waarin hij de geschiedenis van schilderkunst, beeldhouwkunst en architectuur beschreef als een proces van wedergeboorte, opbloei en volwassenheid, beginnend bij Giotto en zijn climax bereikend bij Michelangelo. De ambachtsman met vuile handen was uitgegroeid tot een begenadigde, goddelijke geest, grillig maar geniaal. De top was bereikt, ook in technisch kunnen. Wat nu?
Daar wist Vasari antwoord op. Hij stichtte in 1563 de Accademia del Disegno in Florence, een studiegenootschap van intellectuelen, die aankomend kunstenaars met raad en daad terzijde stonden. Michelangelo zou deze Academie gaan leiden, maar hij stierf al binnen een jaar. Zijn prestige straalde af op zijn vakgenoten die nu definitief waren opgenomen in het elitaire culturele milieu van de kunstcentra in Italië en daarbuiten. Nu de top bereikt was, de vakkennis in huis was en de opleiding goed geregeld, kon er niets meer misgaan. Of toch?
Het academisch kunstideaal stuitte op geduchte concurrentie van een nieuw genre schilderijen, de paesaggi, landschappen. Het waren schilderijen zonder literaire inhoud of pretentie, maar met hun wonderlijke licht en atmosfeer brachten ze wat er aan de geconstrueerde renaissancewereld ontbrak: ontroering en emotie. De “paesaggi” wonnen snel aan populariteit en kregen zelfs de status die de klassieke stijl eerder had verworven. In deze landschappen tekenden zich al de kenmerken af van een nieuwe stijl, de barok, die het hart probeerde te raken.
Om dit vervolg op de renaissance te zien zou ik nu naar Rome moeten gaan, waar alle kunstenaars van naam naar toe trokken omdat de Kerk in het kader van de contrareformatie alles in het werk stelde om het triomferende geloof zichtbaar te maken in een explosie van barok.
Maar mijn vakantiedagen zijn geteld, net als mijn lire.